Joke de Meyer – Moordende zin in Tanneke Gin

Foto: purmerend.nieuws
MOORDENDE ZIN IN TANNEKE GIN/2:
Het wordt stilaan donker en er lijkt een tropisch onweer onderweg te zijn. De lucht wordt grauw en grijs en hier en daar ontstaan er kleine windhozen. Af en toe valt er al een verdwaalde regendruppel en het eerste dondergeroffel doet zijn intrede als gratis atmosferisch orkest.
Dicht bij een bosrijk panorama ligt de distilleerderij in Doomskerke er desolaat bij op deze zondagavond en baadt af en toe in de felle lichtflitsen van de gedreven, langzaam naderende wolkenoorlog. Er vindt momenteel geen enkele ambachtelijke activiteit plaats en het is muisstil in de verschillende, verduisterde vertrekken waar tal van koperen tanken opgesteld staan en lege flessen van allerlei vorm ongeduldig wachten op hun alcoholische vulling. Een gestalte strompelt rond in deze anders zo drukke werkvertrekken. De indringer houdt een kleine zaklamp vast en is naarstig op zoek naar iets, zou dit toevallig de mysterieuze formule zijn voor de fabricatie van ‘Tanneke Gin’? De duistere figuur schrikt op als plots de glanzende verschijning van een vrouw tevoorschijn komt vanachter de ketels. Ze draagt een witte, lange jurk die met reflecterende stof bedekt is en dwaalt rond zoals een echt spookachtig wezen. Haar gelaat is niet te herkennen omdat het bedekt is met een donkere sluier. Ze neuriet zacht en griezelig een liedje: “Brandnetel, zoethout en wilde hop, jeneverbes, munt, wilde rozemarijn, wie meer wil weten, zal sneller moeten zijn…”

De stoutmoedige inbreker is erg onder de indruk, verliest zijn koelbloedigheid en stormt als een bezetene weg.

Het geroffel van donder en bliksem houdt zich op de achtergrond en trekt langzaam voorbij zonder het lokale aardoppervlak te besprenkelen met een verkwikkende regenbui.

Even later speelt er zich een meer bloedstollende gebeurtenis af in een afgelegen schuur op een van de talrijke weiden rondom Tielt. Dit is een stad in de Belgische provincie West-Vlaanderen. In de dertiende eeuw werden aan Tielt de stadsrechten verleend en is de lakenhal gebouwd. De nijverheid was lange tijd gebaseerd op de monocultuur van vlas. Een groot deel van de Tieltse bevolking werkte in de linnennijverheid, en de stad ontwikkelde zich in de achttiende eeuw tot een belangrijke lakenmarkt.

Een dertiger met vlasblond haar staat daar rechtop en kan zich bijna niet bewegen: zijn handen en voeten zijn vastgeketend aan een houten steunpilaar van de rijkelijk met hooi gevulde ruimte. Er is een prop in zijn mond vastgemaakt met tape, zodat zijn geschreeuw in de kiem gesmoord wordt. Er liggen enkele vochtige houten blokken voor zijn schoenen. Iemand komt langzaam naderbij. De man probeert zich hopeloos los te wringen. Paniek en angst zijn in de ogen te lezen. De naderende persoon schenkt geen aandacht aan de gedempte kreten en het wanhopige gewriemel van de hulpeloze gevangene.

Dan neemt de onbekende een doosje vast, haalt een lucifer eruit en ontsteekt deze. Onmiddellijk ontvlamt het minuscule staafje. Met enkele sadistische draaibewegingen zwaait de indringer ermee in de richting van het onfortuinlijke slachtoffer. Voor deze laatste nog enige wanhopige stuiptrekking kan uitvoeren, is het reeds te laat! De vurige toorts belandt op het doorweekte hout en geeft het gloeiende startsein van een echte vlammeninvasie. De gegijzelde man sluit de ogen, kermt inwendig en doet nog een laatste poging om zich los te wrikken. De vuurhaard is echter onverbiddelijk en likt aan het voedzame hout en hooi tot bij het weerloze slachtoffer. Deze levende fakkel wordt als het ware opgezogen door de heftige rookwalmen. De primitieve brandstapel voltooit zijn bloederige werk, in het aanschijn van een wreedaardige, stil genietende getuige.

 

Bert